Mont Ventoux
Het zou nog tot 2013 duren voordat ik de volgende serieuze bergen op mijn fietsprogramma zette. In mei trainden we met een enthousiaste groep familie en vrienden een week rondom het vakantiehuis van mijn oom in Lachau, Frankrijk. Met als uiteindelijke doel om aan het einde van de week samen de legendarische Mont Ventoux te beklimmen. We planden de beklimming op de dag met de beste weersvoorspelling, bedwongen de oefenbergjes in de omgeving en vertrokken op de dag van de waarheid in auto’s naar Sault, waar de ‘gemakkelijkste’ beklimming van de Ventoux begint (het wordt ook wel de ‘mietjeskant’ genoemd). De beklimming van de Mont Ventoux vanuit Sault is 23.8 kilometer lang en overbrugt met een gemiddeld stijgingspercentage van 4.9% een hoogteverschil van 1176 meter.
Vliegeren met je fiets
Dit keer was de RIH thuisgebleven en had ik een heuse racefiets met carbon frame gehuurd. Zo’n lichtgewicht professioneel ding waarop ik me direct een stuk sneller waande. Met onze groep starten we vanaf de parkeerplaats de tocht naar de kale top van de Ventoux. Na de eerste gezamenlijke kilometers begonnen we elk aan onze eigen strijd met de berg. We kluunden langs de wegwerkzaamheden met de fiets op de schouders, worstelen ons door het warme bos en herstelden tijdens de relatief vlakke kilometers vlak voor Chalet Reynard. Daar doemde de kale top van de Ventoux op. En daar voelden we dat de berg vandaag besloten had om zijn naam eer aan te doen. Het waaide. En niet zo’n beetje ook. De mistral jaagde met snelheden boven 10 Beaufort over het kale maanlandschap van de Ventoux. Fietsers die de top al hadden bereikt en afdaalden langs het Chalet schreeuwden ons waarschuwingen toe: ‘You should’nt ride on, it’s way too windy out there.’ Er hinkte een Nederlandse man naast zijn fiets langs het restaurant, een opgedroogd bloedspoor op zijn knie: ‘Van de fiets geblazen. ’t Is echt niet normaal! Je kunt vliegeren met je fiets!’
Een hart vol angst
Maar ik was er bijna. Nog maar zes kilometer buffelen. En de wind kwam van links, dus ik zou heus niet zomaar van de berg afwaaien. Zo erg kon het toch niet zijn. Ik trapte door en voelde direct het verschil in stijgingspercentage. Dit mochten dan de laatste kilometers zijn, het zouden ook de zwaarste zijn. Ik zocht naar een nieuw ritme, terwijl de wind gierend tegen me aan beukte en mijn hart vol angst blies. Ik telde in mijn hoofd tot acht, steeds opnieuw, om mijn angst te bedwingen en de pedalen rond te laten blijven gaan. Rechts van mij de hoge kalkstenen wanden, in de verte de toren op de top. Mijn bovenlichaam zwenkte inmiddels van links naar rechts, en ik blies in kleine pufjes uit. Ineens stootte de wind mij voluit tegen de wand. Ik klikte snel uit, waarbij het pedaal langs mijn scheenbeen schuurde en ik omviel. Verbouwereerd zat ik op de grond, de huurfiets stevig in mijn linkerhand. Het waaide niet, het stormde! Ik keek omhoog terwijl de wind onheilspellend hard aan de fiets trok. Voorzichtig probeerde ik op te staan, terwijl ik de fiets tegen het asfalt aan bleef duwen om te voorkomen dat het lichte ding als een vlieger door de wind gegrepen zou worden. Er zoefde weer iemand met bebloede knieën en ellebogen langs.
Luisteren naar je lijf
Daar besloot ik dat ik liever een angsthaas dan een weggewaaide waaghals wilde zijn. Mijn hart bonkte in mijn keel en ik trilde van vermoeidheid en angst. Het was mooi geweest. Die berg zou er over een paar jaar ook nog wel staan. De top lag dan ogenschijnlijk binnen handbereik, met deze stormwind was ‘ie voor mij mijlenver. En dat was oké. Ook al protesteerde mijn verstand dat dit gelijk stond aan falen, mijn lijf gaf het duidelijk aan: omkeren was hier duizendmaal dapperder dan doorbuffelen. Ik keerde om en begon met kleine stapjes terug te lopen richting het restaurant. Ik bezwoer dat ik ooit terug zou komen om wraak te nemen, maar voor nu was het genoeg.
Grenzen (v)erkennen
Als ik nu terugkijk naar die stormachtige meidag op de Ventoux ben ik trots op mezelf. Trots omdat ik inmiddels weet dat sporten grenzen verkennen, herkennen en erkennen is. En dat ik daar in het kale winderige landschap van die dekselse berg mijn eigen grens durfde te erkennen. Voor een vrouw die altijd hoger, verder, beter wil, is dat behoorlijk wijs en moedig. Het zou nog even duren voordat ik op winderige dagen weer met goede moed op de racefiets stapte, maar juist door voorzichtig mijn eigen grenzen te verkennen kon ik op den duur weer uit volle borst zingen: ‘heb de banden vol met wind nee ik heb ja niks te klagen wie döt mij wat, wie döt mij wat wie döt mij wat vandage ‘k zol haost zeggen, jao het mag wel zo.’