Dit wordt een shitverhaal. Maar ik moet het vertellen. Het moet eruit. Fuck het poeptaboe.
Ik dacht dat ik een hardloper was. Ook al ging ik meestal niet zo hard, ik liep. Vijftien was ik toen ik op de oude schoenen van mijn moeder de eerste meters maakte. Twintig was ik toen ik met rondjes Stadspark, soms wel twee keer op een dag, uiteindelijk zo’n zeventien kilo eraf liep.
Hoewel ik niet echt sneller werd, ging ik wel steeds een beetje verder. In augustus 2013 liep ik mijn eerste halve marathon op Vlieland. Er zouden er nog drie volgen, op Texel, Terschelling en weer op Vlieland. Ik was een hardloper.
Of het nu regende, tropisch warm was of kneiters koud, ik trok m’n schoenen aan en liep mijn hoofd leeg en mijn hart vol. Ik, mijn passen, mijn ritme, mijn ademhaling en mijn rondje langs het Paterswoldsemeer. Een gigantische grijns op mijn smoel, een uitpuilende sportkledingkast en een wasmachine die overuren draaide. Hardlopersgeluk.
Maar ergens waar de rondjes langer werden begon de shit. Letterlijk.
Dat gaat ongeveer zo. Door de op-en-neer-hobbelende beweging van je lichaam, én doordat er zuurstofrijk bloed vanuit je darmen richting je hardlopersbenen wordt getransporteerd, denken je darmen: ‘lozen die handel!’ Het komt vaker voor onder hardlopers. Het Engels vond er de culinair klinkende term runner’s diarrhea voor uit en een MDL-arts promoveerde op het onderwerp: Inspanningsgebonden maag-darmklachten bekend fenomeen bij recreatieve hardlopers.
Het lijf geeft eerst wat pruttelende waarschuwingssignalen af. Voorzichtige blikken over de schouder of er niet toevallig iemand in de gevarenzone loopt. Een aantal kilometers verder begint de aandrang. Ik moet poepen. Ik begin een serieus gesprek met mezelf en mijn darmen. ‘Nee jongens, dit is echt niet handig. Houd je boeltje nou even binnen. Zien jullie hier een wc? Nee, ik ook niet. Nou dan!’
Maar een paar kilometer later, samengeperste billen en ontkenningsdialogen ten spijt, moet ik gewoon echt heel nodig poepen.
Als hardloper met vlug opkomende poepbehoefte kom je er snel achter. Er zijn in Nederland maar weinig drolvriendelijke plekken. In de winter hebben bosjes veel te weinig blad om het lijf om daar met je blote billen tussen te hurken en in de zomer komt er om de haverklap een medeloper, honduitlater of bejaard stel op elektrische fietsen voorbij. Je kunt je route langs een aantal restaurants plannen, maar als je denkt dat de opluchting nabij is en het restaurant blijkt dicht…
Dus pas ik regelmatig één van de volgende noodstrategieën toe: 1) bellen met vriendlief of hij mij ZSM met de fiets wil ophalen, 2) in voorzichtige wandelpassen die zo weinig mogelijk deining veroorzaken naar huis schuifelen, 3) stilstaan, vooroverbuigen en uit alle macht de zooi binnenhouden. Die laatste oplossing zorgde ervoor dat een voorbijbrommerende scooterdude ooit omkeerde om te vragen of het wel ging. Ik mompelde snel iets over duizelig en wuifde hem weg. Want je wilt niet voor zo’n stoere tattoojongen je broek vol…
Mijn ‘lastige darmen’, zoals ik ze eerst verhullend noemde, speelden eerst alleen op tijdens langere duurlopen en waren in toom te houden met Imodium smelttabletjes. Ik accepteerde mijn probleem, rende verder en droomde over een hele marathon. Schreef me in voor Berlijn en werd ingeloot. Stond zelfs als hardloper in de krant. Deed een inspanningstest waaruit bleek dat ik met een VO2max van 55l/min/kg een uitstekende conditie had. Begon onder de bezielende leiding van trainert Jacob Veenstra met een schema.
Maar het leek wel of mijn darmen het trainen voor de marathon in Berlijn als een aanmoediging beschouwden. Ook tijdens korte trainingen en intervaltrainingen was het raak. Ik probeerde van alles. Nuchter trainen, voedingsmiddelen weglaten, ademhalingsoefeningen, met sterke zwarte koffie ervoor zorgen dat ik voor het lopen al twee keer een WCbezoek had afgelegd. Ik bezocht een sportarts en onderging een controle van de sfincterspanning (ja, inclusief handschoen, vaseline en grote dosis ongemakkelijkheid). Toch bleef elke looptraining een kwestie van lopen tot de drol komt.
Niks hielp.
Dieptepunt was een duurtraining waar ik op km 6, km 9 en km 12 een restaurant moest invluchten. Soms zat ik bij thuiskomst huilend op de bank. Wat een shitzooi. Waar was mijn hardlopersgeluk gebleven?
Mijn derde halve marathon op Vlieland kwam dichterbij. Ondanks alles keek ik er naar uit. Tegen de eilandwind in door de duinen richting het Posthuys rennen, dat altijd weer verder weg is dan je hoopt. Door het bos terug. En dan de finish door de Dorpsstraat, waar je vanaf de terrasjes naar de eindstreep wordt geschreeuwd. Op vrijdag trok ik mijn hardloopschoenen aan voor een kort loopje met wat versnellingen, zodat ik zondag fris aan de start zou staan. Ik was vol goede moed.
Al na vier kilometer ging het weer mis. Met wandelen en stilstaan haalde ik thuis, waar natuurlijk het slot niet meewerkte, het touwtje van mijn broek in de knoop raakte en het rolletje op was…
Vriendlief zei het niet voor het eerst: ‘Misschien moet je even stoppen met hardlopen…’ De afgelopen keren hadden mijn tegenargumenten het steeds gewonnen: ‘Ja maar ik ga Berlijn doen! Ja maar ik hou zo van hardlopen! Ja maar ik ben een hardloper!’
Nu was ik op.
Die hardloopschoenen, die blijven voorlopig even in de kast.
Ik stap vanaf nu op de fiets.